Veelgestelde vragen Endocrinologisch Laboratorium VUmc Amsterdam
Vraag:
De combinatie TSH en fT4/T4 is niet zoals verwacht: euthyreoid, primaire hyper- of hypothyreoidie. Hoe kan dat?
Antwoord:
Allereerst kan dit veroorzaakt worden doordat een patiënt niet in steady state is, bijvoorbeeld net behandeld wordt voor een hypo of hyperthyreoidie.
Als de hypofyse lange tijd is blootgesteld aan hoge of lage fT4 concentraties, zal het nog enige tijd (weken-maanden) duren tot de TSH genormaliseerd is.
Na de start van een thyreostatische behandeling van hyperthyreoidie blijft de TSH nog 2-4 maanden verlaagd, terwijl fT4 en fT3 dan al significant dalen.
Ook bij behandeling van hypothyreoidie bereikt men pas na 6 weken een steady state. Eerst stijgt de T4 en pas na een week of 6 is de TSH gestabiliseerd.
Een andere oorzaak is hypofyse of hypothalamus pathologie (zeldzaam).
Non-thyroidal illness (NTI) zorgt ook voor ongewone TSH/fT4 combinaties (meestal laag TSH, laag fT4 en laag fT3).
Als de labwaarden niet overeenkomen met de kliniek, is het ook verstandig te denken aan interferentie in de assay.
Mogelijke oorzaken van interferentie zijn: heterofiele antistoffen, reumafactoren, interferentie door medicatie.
Dit zijn algemene oorzaken die kunnen optreden bij allerhande bepalingen met behulp van immunoassays.
Specifiek voor schildklierhormoonbepalingen zijn de auto-anti T4 en auto-anti T3 die kunnen circuleren in het bloed en interfereren in de bepalingen.
Auto-anti TSH zijn overigens uiterst zeldzaam. Meer over de interferentie in schildklierbepalingen valt te lezen in het review van Deprés & Grant, Clin Chem, 1998.
Een heel specifieke interferentie die voorkomt in de fT4 en fT3 assay op de E-module van de Modular (Roche) is de anti-Ruthenium interferentie. Deze geeft vals-verhoogde waarden (Heijboer et al, Annals of Clinical Chemistry, 2009).
Vraag:
De fT4 spiegel is binnen de referentiewaarden, maar totaal T4 concentratie is erg laag. Hoe kan dit?
Antwoord:
Meer dan 99,95% van T4 in serum is gebonden aan bindende eiwitten (TBG, albumine etc). 75% van het T4 in serum is gebonden aan TBG.
Bij de totaal T4 bepaling meet je het vrije T4 en het gebonden T4 allemaal.
Veranderingen in de concentraties van de bindende eiwitten hebben dus een grote invoed op de totaal T4 bepaling.
Sommige mensen zijn bijvoorbeeld TBG deficiënt. Dit kan genetisch bepaald zijn, maar kan ook voorkomen bij het nefrotisch syndroom (TBG verlies via nieren), of bij afwijkende hormoonconcentraties (bv syndroom van Cushing).
Ook sommige medicijnen verlagen de TBG concentraties door een verminderde aanmaak van TBG.
Mensen met een TBG deficientie zullen dus een hele lage totaal T4 concetratie hebben, maar een fT4 concentratie binnen de referentiewaarden en ook een normaal metabolisme van T4.
Daarnaast verminderen sommige medicijnen (o.a. salicylaat) de binding van T4 aan TBG. Ook heparine kan voor hele lage totaal T4 concentraties zorgen, met normale fT4 waarden. Heparine activeert LPL waardoor vrije vetzuren gemaakt worden, welke de binding van T4 aan albumine verminderen.