Detectie van interferentie in de FT4-bepaling door middel van een verdunningsexperiment op het Cobasplatform

Graag met vermelding van de bron
ineke
Berichten: 484
Lid geworden op: 08 nov 2014, 17:53

Detectie van interferentie in de FT4-bepaling door middel van een verdunningsexperiment op het Cobasplatform

Bericht door ineke »

Volledig artikel.



Open publicatie van de NVKC
(Ned . Ver. voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde)

Detectie van interferentie in de FT4-bepaling door middel van een verdunningsexperiment op het Cobasplatform
Matthieu Bosman, Marlies Oostendorp, Rein Hoedemakers, Maarten Broeren


Inleiding

De biochemische schildklierparameters TSH en FT4 worden veelvuldig aangevraagd door zowel huisartsen als door medisch specialisten.
In het merendeel van de onderzoeken zijn de uitslagen van de combinatie van TSH en FT4 goed te interpreteren en is het in lijn met het klinische beeld van de patiënt.

Soms is er echter een onlogische combinatie van uitslagen, of passen de uitslagen niet bij het klinische beeld van de patiënt.
Een mogelijke verklaring hiervoor is de aanwezigheid van interferentie in de bepaling van TSH en/of FT4.

Interferentie, door bijvoorbeeld reumafactoren, biotine of human-anti-animal (HAA)-antistoffen, kan leiden tot verkeerde uitslagen bij immunoassays zoals de TSH- en FT4-bepaling (1-3).
Het is algemeen bekend dat het uitvoeren van een verdunningsexperiment een goede en snelle methode is om interferentie bij immunoassays te onderzoeken.
Dit is inderdaad toepasbaar bij de TSH-bepaling.
Wanneer er sprake is van interferentie op de TSH-bepaling, zal de uitslag zich niet-lineair verhouden tot de uitgevoerde verdunningsstap.
Bij de FT4-bepaling wordt verdunnen echter afgeraden. T4 is in serum zowel aanwezig als vrij T4 (FT4) als gebonden T4 aan met name thyroxine-bindingglobuline (TBG) en albumine.
In theorie zal door het grote concentratieverschil in vrij T4 en totaal T4 bij verdunningen tot 1:1.000 de concentratie van FT4 nauwelijks afnemen (4,5).
Daarom wordt verdunning bij FT4 afgeraden door diagnosticaleveranciers.

Onlangs is aangetoond dat een verdunningsexperiment wel een bruikbare methode is om interferentie op de FT4-bepaling te detecteren op het Beckman DxI-platform (6).
Monsters werden serieel verdund in 0,9% NaCl en de relatieve waarde van FT4 werd bepaald ten opzichte van de FT4-waarde in het onverdunde monster.
Bij de berekening van de relatieve waarde van FT4 werd niet gecorrigeerd voor de verdunningsfactor.

Oostendorp en Lentjes toonden aan dat de relatieve FT4-waarden significant lager waren na verdunning in monsters met interferentie dan in monsters van de euthyreote controle groep.
Bij enkele monsters van patiënten met de ziekte van Graves met hyperthyreoïdie werd echter gezien dat de concentratie FT4 in deze monsters in dezelfde mate afnam in een verdunningsexperiment als monsters met interferentie. Dit is niet verder onderzocht.

In de huidige studie hebben we onderzocht of er met behulp van een verdunningsexperiment een goed onderscheid gemaakt kan worden tussen enerzijds monsters van drie verschillende controlegroepen (euthyreote, hypothyreote en hyperthyreote individuen) en anderzijds monsters met interferentie.
Om te bekijken of het verdunningsexperiment ook toepasbaar is op een ander FT4-platform hebben we dit onderzoek uitgevoerd op het, in Nederland veel gebruikte, Cobasplatform.



Methoden

Bij monsters met een verdenking van interferentie op de FT4- of TSH-bepaling op het Cobasplatform (Cobas®, Roche Diagnostics) werden FT4 en TSH ook bepaald op het Vistaplatform (Dimension Vista®, Siemens Healthcare Diagnostics).
Klinisch relevante interferentie op de FT4-bepaling werd vastgesteld indien er het procentuele verschil minimaal 20% was en het absolute verschil minimaal 4 pmol/l tussen beide bepalingen.
Hierbij werd rekening gehouden met de bias tussen beide assays. Bias was vastgesteld door middel van een methodevergelijking van monsters afkomstig van euthyreote individuen (n=23). De correlatie tussen de methoden werd vastgesteld als [FT4 Vista] = 0,71 + 0,85 x [FT4 Cobas]. Interferentie op de TSH-bepaling werd vastgesteld bij een procentueel verschil van minimaal 20% en een absoluut verschil van minimaal 0,5 mU/l. Bias tussen beide assays was minimaal en hier werd niet voor gecorrigeerd.

Er werd gebruikgemaakt van drie controlegroepen, onderverdeeld in monsters afkomstig van euthyreote, hypothyreote en hyperthyreote patiënten.
De euthyreote controlegroep (n=23) bestond uit monsters van patiënten bij wie geen verdenking van schildklierpathologie bestond. Monsters werden geanonimiseerd en als normaal beschouwd indien zowel FT4 als TSH op beide platforms binnen het referentiegebied vielen met een maximaal onderling verschil van 4 pmol/l (na correctie voor bias) voor FT4 en 0,5 mU/l voor TSH.
De hypothyreote controlegroep (n=14) bestond uit monsters van patiënten bij wie een verlaagd FT4 (< 10 pmol/l) en verhoogd TSH (> 4,0 mU/l) werd gemeten op het Cobasplatform.
De hyperthyreote controlegroep (n=27) bestond uit monsters van patiënten bij wie een verhoogd FT4 (> 24 pmol/l) en verlaagd TSH (< 0,4 mU/l) gemeten werd op het Cobasplatform.

Alle monsters werden geanonimiseerd en verdund in fysiologisch zout (0,9% NaCl) in een seriële verdunning van 1:1, 1:2, 1:4 en 1:9. Bepalingen werden uitgevoerd op het Cobasplatform. De relatieve waarden van FT4 en TSH werden berekend ten opzichte van de oorspronkelijke, onverdunde waarde. Voor de berekening van de relatieve waarde van FT4 werd geen correctie uitgevoerd voor de verdunningsstap.



Resultaten

In een periode van 1 jaar was er bij 11 monsters sprake van een mogelijke verdenking van interferentie op de FT4- en/of TSH-bepaling.
Op basis van onze criteria werd er uiteindelijk bij 5 monsters interferentie vastgesteld (Tabel 1), waarvan er bij 3 monsters zowel interferentie aanwezig was bij de FT4- als de TSH-bepaling op het Cobasplatform.

Het verdunningsexperiment bij de drie controlegroepen liet zien dat naarmate de verdunningsstap toeneemt de relatieve waarde van FT4 afneemt (Figuur 1).
Bij de hyperthyreote controlegroep werd een grotere spreiding van relatieve waarden van FT4 gevonden. Een deel van deze monsters had een lagere relatieve FT4-waarde ten opzichte van de andere controlegroepen.
De relatieve FT4-waarden van de groep van verdachte monsters waarbij interferentie is aangetoond, liggen significant lager ten opzichte van de drie controlegroepen en de groep van verdachte monsters waarbij geen interferentie is aangetoond.

De relatieve FT4-waarde van enkele monsters van patiënten met hyperthyreoïdie is echter vergelijkbaar met de relatieve FT4-waarde van enkele monsters met vastgestelde interferentie, zoals eerder werd aangetoond op het Beckmanplatform (6). Omdat dit alleen werd gezien bij de hyperthyreote controlegroep, hebben we onderzocht of de lagere relatieve FT4-waarden in de hyperthyreote controlegroep gerelateerd waren aan de waarde van FT4 in het onverdunde monster.

Figuur 2 laat zien dat bij een 1:2 verdunning de relatieve FT4-waarde in de hyperthyreote controlegroep afneemt naarmate de onverdunde waarde van FT4 toeneemt. Bovendien is in Figuur 2 te zien dat door rekening te houden met de onverdunde FT4-waarde per monster, er een beter onderscheid gemaakt kan worden tussen monsters met interferentie en monsters van patiënten met hyperthyreoïdie. Dezelfde resultaten worden gezien indien monsters 1:1, 1:4 of 1:9 worden verdund (niet afgebeeld).

Tevens hebben we onderzocht of bij de verdachte monsters ook interferentie van de TSH-bepaling met dezelfde verdunningen gedetecteerd kan worden. Bij 4 monsters werd er op basis van de verschillende waardes op beide platforms interferentie in de TSH-bepaling vastgesteld (Tabel 1).

Figuur 3
laat zien dat bij de 1:2 verdunning de relatieve waarde van deze 4 monsters duidelijk verhoogd is ten opzichte van de euthyreote patiënten, hypothyreote patiënten en de groep van verdachte monsters waarbij geen interferentie is aangetoond. Bij de andere verdunningen werden vergelijkbare resultaten waargenomen



Discussie

In deze studie hebben we laten zien dat het uitvoeren van een verdunningsexperiment ook een goede methode is om interferentie op de FT4- en/of TSH-bepaling te detecteren op het Cobasplatform.
Het verdunningsexperiment bij de controlegroepen laat zien dat de relatieve FT4-waarde afneemt naarmate de verdunningsstap toeneemt.
Dit toont aan dat het evenwicht tussen gebonden en ongebonden T4 door verdunning verschuift.

Oostendorp en Lentjens hebben dit fenomeen ook waargenomen bij het Beckmanplatform (6).
De afname in relatieve FT4-waarde is echter groter op het Cobasplatform. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaak door de lagere monster-reagensratio op het Cobasplatform ten opzichte van het Beckmanplatform (12,75x versus 6,3x standaardverdunning).

De relatieve FT4-waarde neemt af naarmate de onverdunde FT4-waarde toeneemt. Dit verklaart waarom er in de groep van verdachte monsters waarbij geen interferentie werd aangetoond, enkele monsters aanwezig zijn die een lagere relatieve FT4-waarde hebben dan de euthyreote en hypothyreote controlegroepen.
Deze monsters hebben alle een verhoogde onverdunde FT4-waarde (Figuur 2).

Door rekening te houden met de hoogte van de onverdunde FT4-waarde neemt het discriminerend vermogen van het verdunningsexperiment toe, en lijkt er een goede uitspraak gedaan te kunnen worden over de aanwezigheid van interferentie zonder voorkennis van het klinische beeld van de patiënt. Het blijft echter van belang om het klinische beeld van de patiënt te betrekken bij de interpretatie van het verdunningsexperiment, met name bij patiënten met hyperthyreoïdie.

Bij kleine verschillen tussen de FT4-bepalingen op de verschillende platforms (bijvoorbeeld monster 7 en 10) kan discussie ontstaan over de aan- of afwezigheid van interferentie, interpretatie van de verschillen en het vervolgbeleid.
Bij deze monsters liet het verdunningsexperiment geen afwijkingen zien ten opzichte van de drie controlegroepen.
Dit suggereert dat het inzetten van een verdunningsexperiment mogelijk beter geschikt is om interferentie uit te sluiten dan het meten op verschillende platforms.
In de toekomst zullen wij daarom bij een verdenking van interferentie eerst een verdunningsexperiment inzetten. Alleen bij afwijkende relatieve FT4-waarden zal dan besloten worden om FT4 te bepalen op een ander platform.

In deze studie is interferentie onderzocht in zowel de FT4- als de TSH-bepaling.
Het is opvallend dat bij drie van de vier monsters met interferentie in de FT4-bepaling er ook interferentie in de TSH-bepaling wordt gevonden (monster 1, 2 en 3 in tabel 1), alhoewel de verschillen tussen de TSH-uitslagen op beide platforms klein zijn en wellicht klinisch niet relevant.

Bij alle monsters met interferentie in de TSH-bepaling werd ook een afwijkende relatieve TSH-waarde gevonden in de verdunningsexperimenten (data niet getoond).
Ook interferentie in de TSH-analyse lijkt dus adequaat gedetecteerd te kunnen worden met hetzelfde verdunningsexperiment.
Daarom adviseren wij om in het verdunningsexperiment zowel FT4 als TSH te bepalen wanneer er een vermoeden is van interferentie bij een van deze bepalingen.



Conclusie

Verdunningsexperimenten zijn ook geschikt om interferentie in de FT4-analyse te onderzoeken op het Roche Cobasplatform.
Door de oorspronkelijke FT4-concentratie mee te nemen in de interpretatie van de relatieve FT4-waarde kan interferentie correct aangetoond worden.



Origineel met tabel en figuren:
https://laboratoriumgeneeskunde.nl/jaar ... ad-article



.
Plaats reactie